
Familiebedrijven stoppen minder vaak met exporteren
Internationalisering is in de laatste jaren voor kleine en grote bedrijven een interessante strategie geworden die nieuwe mogelijkheden biedt. Maar met nieuwe mogelijkheden komen ook nieuwe uitdagingen. Uit een eerste analyse van Zweedse statistieke data dat 40% van het MKB dat actief is in retail en productie in de periode 2004-2013 stopt met exporteren (Naldi en Kuiken, 2016). De internationaliseringsmonitor van het CBS (2012) toont aan dat voor Nederlandse bedrijven (MKB en grote bedrijven) dit percentage rond de 33% ligt tussen 2007-2011. Wat de Zweedse data laat zien, maar waar voor Nederland geen informatie over is, is dat familiebedrijven minder vaak stoppen met exporteren dan niet-familiebedrijven.
Naar aanleiding van deze gegevens is één van de vragen in mijn onderzoek: ’waarom stoppen familiebedrijven minder vaak met exporteren dan niet-familie bedrijven?’ Gebaseerd op eerder onderzoek en een aantal interviews, heb ik hier drie mogelijke verklaringen op een rijtje gezet. De eerste is dat familiebedrijven meer op de lange termijn denken. Een nieuwe strategie hoeft niet per se op de korte termijn winstgevend te zijn. Eén van de directeuren (geen familielid) waar ik mee sprak zei bijvoorbeeld dat het goed is om te investeren, maar dat er wel een lange-termijn doelstelling aan gekoppeld moet worden. Een andere mogelijke reden is dat familiebedrijven internationalisering voorzichtiger aanpakken. Op de vraag waarom het bedrijf alleen exporteert en niet een buitenlandse vestiging heeft opgezet kreeg ik van een DGA bijvoorbeeld het antwoord dat hij dit niet nodig vond omdat je alleen dat moet doen wat binnen je kunnen ligt. In zijn woorden: ’je moet het nog kunnen behappen’. Iets wat minder in de literatuur besproken wordt maar wat op basis van gesprekken bij familiebedrijven een mogelijke verklaring lijkt te zijn, is dat familiebedrijven misschien vaker actief zijn in een niche markt. Voor deze bedrijven is de Nederlandse markt al snel te klein en is exporteren de enige mogelijke manier om het bedrijf te laten groeien en over te kunnen dragen aan de volgende generatie. Bij drie van de vier bezochte bedrijven kreeg ik te horen dat ze in een niche markt actief zijn en dat als ze nu zouden stoppen met exporteren, het bedrijf failliet zou gaan omdat de Nederlandse markt niet groot genoeg is.
Er lijken dus in ieder geval drie mogelijke kenmerken waardoor familiebedrijven minder vaak stoppen met exporteren dan niet-familiebedrijven. Maar HET familiebedrijf bestaat niet. Dus wat voor het ene bedrijf belangrijk is, kan voor een ander bedrijf niet van belang zijn. Deze drie redenen zijn dus waarschijnlijk niet de enige redenen voor het meer continue karakter van export bij familiebedrijven. En dan is er nog de vraag onder welke omstandigheden een familiebedrijf wel zou stoppen met exporteren.
Andrea
Andrea Kuiken is promovenda aan Jönköping International Business School in Zweden. Voor haar onderzoek is ze geïnteresseerd in internationalisering van het midden,- en klein-bedrijf. Andrea is met name geïnteresseerd in de internationalisering van familiebedrijven en hoe deze bedrijven met ups en downs omgaan.